Let op! Dit is aanvullende tekst op het hoofdstuk "Communiceren en verlichting" in je app:
Lees dit rustig door. Examenvragen gaan over:

  • Verlichting.
  • Signalen.
  • Dashboard.
  • Weersomstandigheden.

Richting aangeven

Wanneer geef je richting aan?

  • Op een snelweg op 300 meter voor het begin van een uitrijstrook.
  • Op autowegen op 200 meter.
  • Op wegen buiten de bebouwde kom op 150 meter.
  • Op wegen binnen de bebouwde kom op 100 meter van een kruispunt.
  • Wanneer een kruising voorsorteerstroken heeft, dan 50 meter voor een voorsorteerstrook. En op 50 meter in woonstraten.

Als er binnen de bebouwde kom binnen die 50 meter nog mogelijkheden zijn om af te slaan, zet dan niet te vroeg je richting aan. Het kan verwarrend zijn voor andere weggebruikers.
Je kunt met je remlichten van te voren al aangeven aan het achteropkomend verkeer dat je gaat afremmen. Je voet even heel licht op het rempedaal leggen en je remlichten branden al.

Om dreigend gevaar af te wenden mag je je claxon gebruiken of een lichtsignaal geven. Toeteren naar een bekende is dus geen dreigend gevaar.

Verlichting

In de app heb je gelezen welke verlichting je hebt en welke lampjes op het dashboard gaan branden als je die verlichting gebruikt.

Als je alarmlichten van je voorligger ziet knipperen, is dat een aanwijzing dat je op moet letten. Zorg dat je het gevaar op tijd ziet. Als je voldoende afstand houd, zie je op tijd waarom zijn alarmlichten aanstaan. Dat kan een file zijn of een waarschuwing dat een voertuig op een gevaarlijke plek stilstaat.

Je verlichting is (natuurlijk) altijd in orde. Meer dan de helft van de ongevallen is te wijten aan ondeugdelijke verlichting of de verlichting staat niet aan. Let op met dagrijverlichting. Vaak brand de dashboardverlichting ook, daarom kan je denken dat je je dimlichten hebt aangezet. Je verlichting mag alleen wit of geel licht uitstralen. Je ziet nog wel eens auto's met blauwe stadslichtlampjes. Het kan je de indruk geven dat er een voorrangsvoertuig (politie, ambulance, brandweer) aankomt. Xeon licht heeft hetzelfde effect als de lampen niet goed zijn afgesteld.

komt je een tegenligger tegemoet en zijnlichten stralen fel doordat het verkeerd staat afgesteld of gewoon vergeten zijn licht te dimmen, probeer dan langs het licht te kijken. Geef desnoods een knippersignaal met je groot licht om hem te waarschuwen dat hij met groot licht rijdt.

In het donker kun je vaak niet ver genoeg vooruit kijken. Je ziet de dingen net even later. Drempels doemen op in je koplampen, voetgangers zie je niet of te laat. Rij je vanaf een verlichte weg het donker in, zullen je ogen moeten wennen aan het gebrek aan licht. En als het regent wordt je makkelijk verblind door tegemoetkomend verkeer. Zelfs straatverlichting of reclameverlichting in de regen kan er dan voor zorgen dat je opstakels minder goed ziet. Verkeersborden, ondanks dat ze retroflecterend zijn, zie je minder goed.

Buiten de bebouwde kom moet je in het donker of overdag bij slecht zicht je stadslichten aanzetten als je auto op de rijbaan staat. Ook als het op een ongelukkige plaatst in de berm staat.  Dat kan gebeuren as je pech hebt. Dat geldt ook voor caravans of aanhangwagens. Binnen de bebouwde kom doe je dat ook als het voertuig in het donker slecht te zien is. Maar ook als de auto op een vluchthaven of een vluchtstrook staat, op de snelweg of de autoweg. Met stadslicht brand ook je achterverlichting.

Regen

Bij het rijden in regen heb je altijd je dimlicht aan. Je zou eigenlijk altijd je verlichting aan moeten hebben, je bent daardoor veel beter zichtbaar voor het overige verkeer. Hou ook in de gaten dat je voldoende afstand hebt. Normaal gesproken heb je een afstand van twee seconden, in de regen zelfs drie seconden of meer. Zet bij hevige regenval nooit je mistlichten aan, je verblind daardoor het overige verkeer. 
Als je te hard rijdt in de regen, heb grotere kans op aquaplaning. Hou rekening met opspattend water bij het inhalen. Vooral vrachtwagens spatten veel op, soms hele nevels waardoor je tijdelijk heel weinig ziet.

Binnen de bebouwde kom moet je niet door plassen rijden. Je ziet wel water maar je weet niet hoe diep de plas is. En opspattend water zorgt voor zeiknatte voetgangers. Uit ervaring: niet leuk.

Wind

Bij harde wind of rukwinden kun je veel moeite hebben om de auto recht te houden. Vooral op snelwegen en autowegen is de kans hierop het grootst. Haal je een vrachtwagen in moet je bedacht zijn op een rukwind zodra je de vrachtwagen voorbij rijdt. Vooral op bruggen en viaducten heeft de wind vrij spel.

Mist

Bij mist en zware sneeuwval met zicht minder dan 200 meter mag je je mistlichten vóór aanzetten. Bij mist en zware sneeuwval met zicht minder dan vijftig meter mag je je mistlichten achter aanzetten. Wanneer weet je nu of het zicht minder is dan tweehonderd of vijftig meter? De hectometerpaaltjes staan op honderd meter van elkaar. Als je er één voorbij rijdt en je ziet de volgende niet dan is het zicht minder dan vijftig meter. Zie je net aan het tweede hectometerpaaltje, dan is het zicht minder dan tweehonderd meter.

Lantarenpalen staan buiten de bebouwde kom rond de vijfendertig meter van elkaar. Binnen de bebouwde kom is dat ongeveer vijfentwintig meter. Op de snelweg kan dat vijftig of zestig meter zijn. Het ligt er dus een beetje aan waar je rijdt, als je de ene paal voorbij rijdt en je kan de volgende niet zien, dan is het tijd voor je mistlicht.

Zorg er wel voor dat wanneer je twee achtermistlichten hebt, je het lampje uit je rechter achtermistlicht haalt. Anders lijken je achtermistlichten op remlichten. Mocht het nodig zijn om je mistlichten vóór te gebruiken, schakel dan je dimlicht naar stadslicht. Door het gebruik van dim- of groot licht, verblind je jezelf door het terugkaatsen van het licht op de mist. Mistlichten vóór schijnen onder de mist door waardoor je verder vooruit kan kijken. Het effect word teniet gedaan bij gebruik van lichten anders dan stadslicht.
En zet je mistlichten uit als je ze niet meer nodig hebt. Je kunt er zelfs een boete voor krijgen als je ze onnodig laat branden.

Sneeuw en ijzel

Bij nadering van een voorrangskruising, kun je aan de vorm van de borden zien of je voorrang hebt of niet. Het voorrangs-, stopbord en het bord van voorrang verlenen aan de kruisende bestuurders, hebben een unieke vorm. Bestuurders die een kruising naderen, kunnen misschien niet op tijd remmen. Zorg dat jij dat wel kan, ook al heb je voorrang.

Image

Als je gaat rijden, zorg dat je je ramen sneeuwvrij hebt gemaakt. Dat geldt ook voor je kentekenplaat en je koplampen. Heeft het flink gesneeuwd, maak dan je hele auto sneeuwvrij, de afwaaiende sneeuw kan hinderlijk zijn voor het achterop komende verkeer.

Rijden onder dit soort omstandigheden kan een hele uitdaging zijn. Hou afstand, nader kruisingen en verkeerslichten met gepaste snelheid en stuur voorzichtiger. Drempels zie je niet meer.
Rijden met winterbanden kan veel schelen mits ze voorzien zijn met voldoende profiel. En dat is minimaal vier mm. Winterbanden zijn niet verplicht in Nederland. Als je ze onder je auto zet, doe dat pas wanneer lagere temperaturen verwacht worden. Winterbanden zijn samengesteld uit een zachter rubbersoort dan zomerbanden en bij temperaturen boven de zeven graden slijten ze harder en is de rolweerstand hoger (hoger brandstofverbruik). Ook de remweg is langer en de wegligging word minder.